Übersetzungen für „fiets“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

fiets <fiets|en> [fits] SUBST f

fiets

Fahrrad nt

fiets

Rad nt ugs

wat heb ik nou aan m'n fiets (hangen)? übtr

was ist denn jetzt los?

een fiets met hulpmotor (tot 25 km/u)

ein Mofa

een fiets met hulpmotor (tot 40 km/u)

ein Moped

op de fiets stappen

aufs Fahrrad steigen

ik ga altijd op de fiets

ich fahre immer mit dem Rad

een opvouwbare fiets

ein Klapprad

de fiets ergens stallen

das Fahrrad irgendwo abstellen

van de fiets stappen

vom Fahrrad absteigen

Beispielsätze für fiets

met de fiets gaan

mit dem Fahrrad fahren

deze fiets fietst licht

dieses Rad fährt sich leicht

op de fiets springen

sich aufs Fahrrad schwingen

op zijn fiets stappen

aufs Rad steigen

een fiets met versnelling

ein Fahrrad mit Gangschaltung

met de fiets slingeren

mit dem Fahrrad schlingern

die fiets rijdt lekker

dieses Fahrrad fährt sich gut

een fiets met hulpmotor (tot 25 km/u)

ein Mofa

op de fiets stappen

aufs Fahrrad steigen

de fiets ergens stallen

das Fahrrad irgendwo abstellen

van de fiets stappen

vom Fahrrad absteigen

zijn auto/fiets stallen

sein Auto/Fahrrad unterstellen

de opvouwbare fiets

das Klapprad

een fiets nahollen

einem Fahrrad hinterherrennen

een opvouwbare fiets

ein Klapprad

een fiets op slot zetten

ein Fahrrad abschließen

de vork van een fiets

die Fahrradgabel

het frame van een fiets

der Fahrradrahmen

deze fiets loopt lekker licht

dieses Fahrrad fährt sich schön leicht