Übersetzungen für „hakken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

hak·ken¹ <hakte, h. gehakt> [hɑkə(n)] VERB intr

1. hakken (houwen):

hakken

hacken

er met de botte bijl in hakken übtr (driest)

rücksichtslos vorgehen

zich in de hand hakken

sich Dat in die Hand hacken

al vaker met dat bijltje gehakt hebben

Erfahrung mit etw Dat haben

2. hakken (onbesuisd inhakken):

hakken

(ein)hacken

dat hakt erin übtr

das läuft ins Geld ugs

3. hakken (negatieve kritiek leveren):

hakken

einhacken übtr ugs

hakken

herumhacken

op iem hakken

auf jdm herumhacken

hak·ken² <hakte, h. gehakt> [hɑkə(n)] VERB trans

1. hakken (in kleine stukken verdelen):

hakken

hacken

hakken

hauen

spinazie hakken

Spinat hacken

2. hakken (af-, uithakken):

hakken

hacken

waar gehakt wordt, vallen spaanders Sprichw

wo gehobelt wird, fallen Späne Sprichw

Beispielsätze für hakken

spinazie hakken

Spinat hacken

lage hakken

flache [o. niedrige] Absätze Pl

in de pan hakken

in die Pfanne hauen

schoenen met hoge hakken

Stöckelschuhe Pl

iets aan mootjes hakken

etw zerstückeln

iem aan mootjes hakken

jdn in die Pfanne hauen ugs

op iem hakken

auf jdm herumhacken

de hakken laten zien übtr

sich aus dem Staube machen ugs

de hakken tegen elkaar slaan

die Hacken zusammenschlagen

iem op de hakken zitten übtr

jdm auf den Fersen sitzen [o. sein]

zich in de hand hakken

sich Dat in die Hand hacken

iem tot moes slaan [o. hakken] übtr

jdn zu Brei [o. Mus] schlagen

de schoenen met hoge hakken

die Stöckelschuhe Pl

met de hakken over de sloot übtr

mit Mühe und Not

er met de botte bijl in hakken übtr (driest)

rücksichtslos vorgehen

er met de grove [o. botte ] bijl in hakken übtr (ruw te werk gaan)

mit dem Holzhammer vorgehen