Übersetzungen für „knoeien“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

knoei·en <knoeide, h. geknoeid> [knujə(n)] VERB intr

1. knoeien (morsen):

knoeien

kleckern

knoeien

schlabbern

knoeien

schmieren

met tabak/met eten knoeien

Tabak verkrümeln/Essen verkleckern

2. knoeien (slordig werken):

knoeien

schludern

knoeien

pfuschen

in een schrift knoeien

in einem Heft herumschmieren

3. knoeien (onhandig te werk gaan):

knoeien

stümpern

knoeien

(herum)murksen

aan een slot knoeien

an einem Schloss herummurksen

4. knoeien (oneerlijk, bedrieglijk te werk gaan):

knoeien

pfuschen

knoeien

mogeln

knoeien

schwindeln

in de boeken knoeien

die Bücher verfälschen

met wijn knoeien

Wein pan(t)schen

Beispielsätze für knoeien

in een schrift knoeien

in einem Heft herumschmieren

aan een slot knoeien

an einem Schloss herummurksen

in de boeken knoeien

die Bücher verfälschen

met wijn knoeien

Wein pan(t)schen

met tabak/met eten knoeien

Tabak verkrümeln/Essen verkleckern