Übersetzungen für „ontsnappen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ont·snap·pen <ontsnapte, i. ontsnapt> [ɔntsnɑpə(n)] VERB intr

1. ontsnappen (ontkomen):

ontsnappen

entgehen

ontsnappen

entkommen

ontsnappen

entwischen

aan een controle ontsnappen

einer Kontrolle Dat entgehen

2. ontsnappen (gevangenschap):

ontsnappen

entkommen

ontsnappen

ausbrechen

ontsnappen

entwischen

3. ontsnappen (niet opmerken):

ontsnappen

entgehen +Dat

aan iems aandacht ontsnappen

jds Aufmerksamkeit entgehen

4. ontsnappen:

ontsnappen (naar buiten dringen)

entweichen

ontsnappen (naar buiten dringen)

austreten

ontsnappen (gas, lucht ook)

ausströmen

5. ontsnappen (ontschieten):

ontsnappen

entschlüpfen

ontsnappen

entfahren

ontsnappen ugs

herausrutschen

die opmerking is mij ontsnapt

die Bemerkung ist mir entschlüpft

6. ontsnappen SPORT (een voorsprong nemen):

ontsnappen

ausreißen

ontsnappen

einen Vorsprung herausholen

ontsnappen

sich lösen

ontsnappen uit het peloton

sich vom Peloton lösen

Beispielsätze für ontsnappen

ontsnappen uit het peloton

sich vom Peloton lösen

aan een controle ontsnappen

einer Kontrolle Dat entgehen

aan iems aandacht ontsnappen

jds Aufmerksamkeit entgehen

langs een brandgang ontsnappen

durch eine Brandgasse entfliehen

de dief poogde te ontsnappen

der Dieb versuchte zu entkommen