Übersetzungen für „oplossen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

op·los·sen¹ <loste op, i. opgelost> [ɔplɔsə(n)] VERB intr

1. oplossen (in een vloeistof opgaan):

oplossen

sich auflösen

zout lost op in water

Salz löst sich in Wasser (auf)

2. oplossen (verdwijnen):

oplossen

sich auflösen

de mist loste (zich) op

der Nebel löste sich auf

op·los·sen² <loste op, h. opgelost> [ɔplɔsə(n)] VERB trans

1. oplossen (het gevraagde uit de gegevens afleiden):

oplossen

(auf)lösen

een som oplossen

eine Aufgabe lösen

2. oplossen (tot een bevredigend einde brengen):

oplossen

(auf)lösen

dat probleem lost zich vanzelf op

das Problem löst sich von selbst

3. oplossen (schikken, regelen):

oplossen

lösen

oplossen

klären

een conflict oplossen

einen Konflikt lösen [o. bereinigen]

die problemen zijn bijna niet op te lossen

diese Probleme sind kaum zu bewältigen

een moeilijke situatie oplossen

eine schwierige Situation klären [o. bewältigen]

dat lost niets op

dadurch wird nichts gelöst

4. oplossen:

oplossen scheik., nat.

(auf)lösen

tabletten in water oplossen

Tabletten in Wasser auflösen

Beispielsätze für oplossen

tabletten in water oplossen

Tabletten in Wasser auflösen

een moeilijke situatie oplossen

eine schwierige Situation klären [o. bewältigen]

een som oplossen

eine Aufgabe lösen

een conflict oplossen

einen Konflikt lösen [o. bereinigen]

iets onderling oplossen/regelen

etw untereinander lösen/regeln