Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „rekenen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

re·ke·nen1 <rekende, h. gerekend> [rekənə(n)] VERB trans

1. rekenen (tellen):

rekenen
rekenen

2. rekenen (vragen):

rekenen
rekenen

3. rekenen (begrijpen onder):

rekenen
rekenen

4. rekenen (achten):

rekenen
halten für +Akk
rekenen

5. rekenen (in aanmerking nemen):

rekenen
rekenen
rekenen
und ob!
je moet rekenen dat

6. rekenen (veronderstellen):

rekenen
rekenen
rekenen
ausgehen von +Dat

re·ke·nen2 <rekende, h. gerekend> [rekənə(n)] VERB intr

1. rekenen (met getallen werken):

rekenen
met [o. in ] euro's rekenen
twee uur rekenen
uit het hoofd rekenen
uit het hoofd rekenen

2. rekenen (de rekening opmaken):

rekenen
verkeerd rekenen

3. rekenen (schatten):

rekenen
rekenen
rekenen

4. rekenen (rekening houden met):

rekenen op
rechnen mit +Dat
daar mag je wel op rekenen

5. rekenen (vertrouwen):

rekenen
rekenen
rekenen
kan ik op je rekenen?
kan ik op je rekenen?

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski