Übersetzungen für „rukken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ruk·ken¹ <rukte, h. gerukt> [rʏkə(n)] VERB trans (hard trekken)

rukken

reißen

hij rukte een tak van de boom

er riss einen Zweig vom Baum ab

zich uit iems armen rukken

sich aus jds Armen losreißen

iem iets uit de hand rukken

jdm etw aus der Hand reißen

de woorden uit hun verband rukken übtr

die Worte aus dem Zusammenhang reißen

zij werden woest uit hun slaap gerukt

sie wurden jäh aus dem Schlaf gerissen

ruk·ken² <rukte, h./i. gerukt> [rʏkə(n)] VERB intr

1. rukken:

rukken (hard trekken)

zerren

rukken (harder)

reißen

aan een touw rukken

an einer Leine zerren

2. rukken (zich voortbewegen):

rukken

rücken

Beispielsätze für rukken

aan een touw rukken

an einer Leine zerren

zich uit iems armen rukken

sich aus jds Armen losreißen

iets uit zijn verband rukken

etw aus dem Zusammenhang reißen

iem iets uit de hand rukken

jdm etw aus der Hand reißen

de woorden uit hun verband rukken übtr

die Worte aus dem Zusammenhang reißen

ik zal je afleren bloemen af te rukken

ich werde dir helfen, Blumen abzureißen!