Übersetzungen für „stemmen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

stem·men¹ <stemde, h. gestemd> [stɛmə(n)] VERB trans

1. stemmen (in een stemming brengen):

stemmen

stimmen

iem gunstig stemmen

jdn günstig stimmen

dat stemt tot nadenken

das stimmt [o. macht] einen nachdenklich

dit bericht stemt mij tot vreugde/tevredenheid

diese Nachricht stimmt mich froh/zufrieden

2. stemmen (op de juiste toonhoogte(n) brengen):

stemmen

stimmen

stem·men² <stemde, h. gestemd> [stɛmə(n)] VERB intr

1. stemmen:

stemmen (kiezen)

stimmen

stemmen (kiezen)

abstimmen

stemmen (politiek verkiezingen vooral)

wählen

blanco stemmen (zich bij stemming onthouden)

sich der Stimme Gen enthalten

blanco stemmen (bij verkiezingen)

einen Blankostimmzettel abgeben

ga jij stemmen?

gehst du wählen?

stem (op) links!

wähle links!

stemmen met handopsteken

durch Handzeichen abstimmen

op wie stemt zij?

für wen stimmt sie?

op wie stemt zij? pol.

wen wählt sie?

stemmen over een voorstel

über einen Vorschlag (ab)stimmen

ik stem tegen/voor

ich stimme dagegen/dafür

2. stemmen muz. (onderling gelijke klank hebben):

stemmen

zusammenstimmen

stemmen

aufeinander abgestimmt sein

Beispielsätze für stemmen

blanco stemmen (zich bij stemming onthouden)

sich der Stimme Gen enthalten

er gaan stemmen op

es werden Stimmen laut

de meeste stemmen gelden

die Stimmenmehrheit entscheidet

de mengelmoes van stemmen

das Stimmengewirr

bij meerderheid van stemmen

bei Stimmenmehrheit

stemmen over een voorstel

über einen Vorschlag (ab)stimmen

de stemmen zijn verdeeld

man ist geteilter Ansicht Gen

met algemene stemmen

einstimmig

de stemmen staken

es besteht Stimmengleichheit

ga jij stemmen?

gehst du wählen?

stemmen met handopsteken

durch Handzeichen abstimmen

iem gunstig stemmen

jdn günstig stimmen

de stemmen tellen

die Stimmen auszählen

(op) links stemmen

links wählen