Übersetzungen für „twintig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

twin·tig¹ [twɪntəx] NUM

twintig

zwanzig

in de twintig

in den Zwanzigern

voor in de twintig zijn

Anfang der Zwanziger sein

de jaren twintig

die Zwanzigerjahre Pl

twin·tig² [twɪntəx] NUM

twintig

zwanzigste(r, s)

Beispielsätze für twintig

op twintig meter afstand

in zwanzig Meter Abstand

een stuk of twintig

um die zwanzig

twintig stuks vee

zwanzig Stück Vieh

in de twintig

in den Zwanzigern

de jaren twintig

die Zwanzigerjahre Pl

een voorsprong van twintig meter

ein Vorsprung von zwanzig Metern

een diner van twintig couverts

ein Abendessen für zwanzig Personen

voor in de twintig zijn

Anfang der Zwanziger sein

zij is even in de twintig

sie ist Anfang zwanzig

deze eieren kosten twintig euro de honderd

diese Eier kosten zwanzig Euro das Hundert