Übersetzungen für „verspreiden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·sprei·den¹ <verspreidde, h. verspreid> [vərsprɛidə(n)] VERB trans

1. verspreiden (uitzenden):

verspreiden

verbreiten

geruchten verspreiden

Gerüchte verbreiten

reclamefolders op ruime schaal verspreiden

Reklameprospekte in großem Umfang verteilen

2. verspreiden (uiteen doen gaan):

verspreiden

zerstreuen

ver·sprei·den² <verspreidde zich, h. zich verspreid> [vərsprɛidə(n)] VERB wk ww zich verspreiden

1. verspreiden (zich verbreiden):

verspreiden

sich verbreiten

verspreiden

sich ausbreiten

zich over de hele aarde verspreiden

sich über die ganze Welt verbreiten [o. ausbreiten]

2. verspreiden (uiteen gaan):

verspreiden

sich zerstreuen

Beispielsätze für verspreiden

geruchten verspreiden

Gerüchte verbreiten

een blad illegaal verspreiden

eine Untergrundzeitung verbreiten

een gerucht verspreiden

ein Gerücht verbreiten

een geur verspreiden

einen Duft verbreiten

reclamefolders op ruime schaal verspreiden

Reklameprospekte in großem Umfang verteilen

zich over de hele aarde verspreiden

sich über die ganze Welt verbreiten [o. ausbreiten]