Übersetzungen für „zenden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

zen·den¹ <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VERB intr

zenden RADIO, TV

senden

zenden RADIO, TV

ausstrahlen

zen·den² <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VERB trans

zenden (sturen)

senden

zenden (sturen)

schicken

zenden gesch.

abkommandieren

zenden (doen toekomen)

übersenden

iem naar de andere wereld zenden

jdn ins Jenseits befördern ugs

iem met verlof zenden

jdn beurlauben

Beispielsätze für zenden

wij zenden live uit

wir senden live [o. direkt] aus

iem met verlof zenden

jdn beurlauben

in ballingschap zenden

ins Exil [o. in die Verbannung] schicken

een artikel op zicht zenden

einen Artikel zur Ansicht schicken

iem naar de andere wereld zenden

jdn ins Jenseits befördern ugs