Übersetzungen für „dochter“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

doch·ter <dochter|s, dochter|en> [dɔxtər] SUBST f

dochter

Tochter f

een aangetrouwde dochter

eine Schwiegertochter

Beispielsätze für dochter

zo moeder, zo dochter Sprichw

wie die Mutter, so die Tochter

een aangetrouwde dochter

eine Schwiegertochter

haar vader/kind/dochter

ihr Vater/ihr Kind/ihre Tochter

zij is van een dochter bevallen

sie hat eine Tochter geboren

hij gaf veel om zijn dochter

er mochte seine Tochter sehr

een vader om de hand van zijn dochter vragen

bei einem Vater um die Hand seiner Tochter anhalten