Übersetzungen für „elk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

elk [ɛlk] PRON unbest Pron

1. elk:

elk (zelfstandig; ieder uit een beperkt aantal)

jede(r, s)

elk (in combinatie met een genoemd aantal)

je

elk van hen/van die dingen

jeder von ihnen/jedes davon

van elk tien meter/euro

zu je zehn Meter(n)/Euro

elk het zijne Sprichw

jedem das Seine [o. seine]

2. elk (zelfstandig; ieder(een)):

elk

jeder(mann)

er is daar voor elk wat wils

es gibt dort für jeden etw

3. elk attr:

elk

jede(r, s)

ze kunnen elk ogenblik komen

sie können jeden Augenblick kommen

Beispielsätze für elk

(voor) elk wat wils

für jeden Geschmack etw

elk zijn deel

jedem das Seine

zich elk genoegen ontzeggen

auf jedes Vergnügen verzichten

elk dubbeltje omdraaien

jeden Groschen einzeln umdrehen

elk het zijne Sprichw

jedem das Seine

ze kunnen elk ogenblik komen

sie können jeden Augenblick kommen

elk diertje heeft zijn pleziertje Sprichw

jedem Tierchen sein Pläsierchen

van elk tien meter/euro

zu je zehn Meter(n)/Euro

hij mist elk gevoel voor humor

er versteht überhaupt keinen Spaß

elk is een dief in zijn nering Sprichw

jeder ist ein Dieb in seinem Gewerbe

elk van hen/van die dingen

jeder von ihnen/jedes davon

er is daar voor elk wat wils

es gibt dort für jeden etw

elk voor zich en God voor ons allen Sprichw

jeder für sich und Gott für uns alle

elk meent zijn uil een valk te zijn Sprichw

über Geschmack lässt sich nicht streiten

hij loopt voor elk wissewasje naar de dokter

er geht [o. rennt] wegen jedem Wehwehchen zum Arzt

elk heeft in zijn eigen tuin genoeg te wieden Sprichw

jeder jäte seinen Garten, dann hat er genug zu warten

elk (half) uur/om het (half) uur gaat er een trein

alle [o. jede] (halbe) Stunde/(halb)stündlich verkehrt ein Zug