Niederländisch » Deutsch

markt·kraam <markt|kramen> [mɑrktkram] SUBST nt of m of f

markt·dag <marktdag|en> [mɑrɡdɑx] SUBST m

markt·prijs <markt|prijzen> [mɑrktprɛis] SUBST m

1. marktprijs (prijs op de markt):

2. marktprijs (prijs bij vrije verkoop):

mar·ke·ren <markeerde, h. gemarkeerd> [mɑrkerə(n)] VERB trans

mark·ten <marktte, h. gemarkt> [mɑrəktə(n)] VERB intr

mar·ker <marker|s> [mɑːrkər] SUBST f

markt·plaats <marktplaats|en> [mɑrktplats] SUBST f

1. marktplaats (standplaats):

Markt m

2. marktplaats (stad):

markt·waar·de [mɑrktwardə] SUBST f geen Pl

markt·plein <marktplein|en> [mɑrktplɛin] SUBST nt

markt·koop·man <marktkoopman|nen, markt|kooplui> [mɑrktkopmɑn] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski