Übersetzungen für „openen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ope·nen¹ <opende, h. geopend> [opənə(n)] VERB trans

1. openen (openmaken):

openen

öffnen

openen

aufmachen ugs

een brief openen

einen Brief öffnen

iem de ogen openen übtr

jdm die Augen öffnen

2. openen (een opening maken):

openen

öffnen

3. openen:

openen (openstellen)

öffnen

openen (voor exploitatie geschikt maken)

erschließen

een nieuw afzetgebied openen

ein neues Absatzgebiet erschließen

de jacht openen

die Jagd eröffnen

4. openen (beginnen, in bedrijf brengen):

openen

eröffnen

een rekening openen

ein Konto eröffnen

een tentoonstelling openen

eine Ausstellung eröffnen

ope·nen² <opende, h. geopend> [opənə(n)] VERB intr

1. openen (beginnen):

openen

eröffnet werden

het congres opent met een lezing

der Kongress wird mit einem Vortrag eröffnet

2. openen (opengaan):

openen

öffnen

wij openen om 3 uur

wir öffnen um 3 Uhr

Beispielsätze für openen

iem de ogen openen übtr

jdm die Augen öffnen

een nieuw afzetgebied openen

ein neues Absatzgebiet erschließen

omzichtig de deur openen

die Tür behutsam öffnen

iem een krediet openen

jdm einen Kredit einräumen

nieuwe perspectieven openen

neue Perspektiven eröffnen

een zitting openen/opheffen

eine Sitzung eröffnen/schließen

een inschrijving openen

(eine Anleihe) zur Zeichnung auflegen

de discussie openen/sluiten

die Diskussion eröffnen/beenden

een rekening openen

ein Konto eröffnen

een brief openen

einen Brief öffnen

de jacht openen

die Jagd eröffnen

een tentoonstelling openen

eine Ausstellung eröffnen

een winkel openen

einen Laden eröffnen

een postrekening openen/opheffen

ein Postgirokonto eröffnen/auflösen

een graf openen/schenden

ein Grab öffnen/schänden

haakje openen/sluiten

Klammer auf/Klammer zu

wij openen om 3 uur

wir öffnen um 3 Uhr