Übersetzungen für „staren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

sta·ren <staarde, h. gestaard> [starə(n)] VERB intr

staren

starren

naar de hemel staren

in den Himmel starren

met grote ogen staren ugs

glotzen

doelloos voor zich uit staren

ins Leere starren

Beispielsätze für staren

in het niets staren

ins Leere starren

zich blind staren (op) übtr

sich in etw Akk verrennen

in de ruimte staren

ins Leere starren

naar de hemel staren

in den Himmel starren

met grote ogen staren ugs

glotzen

verdwaasd voor zich uit staren

dumm aus der Wäsche gucken [o. schauen]

doelloos voor zich uit staren

ins Leere starren

wezenloos voor zich uit zitten staren

vor sich Akk hinstieren

hij zat afgetrokken voor zich uit te staren

er starrte gedankenverloren vor sich Akk hin