Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „uitpakken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

uit·pak·ken1 <pakte uit, h. uitgepakt> [œytpɑkə(n)] VERB trans

1. uitpakken (uit de verpakking nemen):

uitpakken

2. uitpakken (van zijn inhoud ontdoen):

uitpakken

3. uitpakken comput.:

uitpakken

uit·pak·ken2 <pakte uit, h./i. uitgepakt> [œytpɑkə(n)] VERB intr

1. uitpakken (aflopen):

uitpakken
anders uitpakken dan men hoopte
verkeerd uitpakken

3. uitpakken:

uitpakken (zijn gemoed luchten)
uitpakken (tekeergaan)
hij kan erg uitpakken

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski