Übersetzungen für „vermogen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·mo·gen¹ <vermogen|s> [vərmoɣə(n)] SUBST nt

1. vermogen (rijkdom, bezit):

vermogen

Vermögen nt

dat kost een vermogen (pregnant)

das kostet ein Vermögen

2. vermogen (capaciteit):

vermogen

Leistung f

het nuttig vermogen

die Nutzleistung

een vermogen van 60 pk

eine Leistung von 60 PS

3. vermogen (macht, kracht):

vermogen

Fähigkeit f

vermogen

Kraft f

vermogen

Macht f

naar mijn beste vermogen

nach besten Kräften

doen wat in zijn vermogen is

tun, was in seiner Macht steht

het vermogen om te denken

das Denkvermögen

de verstandelijke vermogens

die geistigen Fähigkeiten

ver·mo·gen² <vermocht, h. vermocht> [vərmoɣə(n)] VERB trans

vermogen

vermögen

Beispielsätze für vermogen

effectief vermogen

effektive Leistung f

dat kost een vermogen (pregnant)

das kostet ein Vermögen

naar mijn beste vermogen

nach besten Kräften

het nominaal vermogen techn.

die Nennleistung

het actief vermogen

die Aktiva

het geldelijk vermogen

das Barvermögen

het nuttig vermogen techn.

die Nutzleistung

het maatschappelijk vermogen

das Gesellschaftsvermögen

een tamelijk vermogen

ein größeres Vermögen

dat gaat boven mijn vermogen übtr

das übersteigt meine Kräfte

drie kwart van zijn vermogen

drei Viertel seines Vermögens

een vermogen van 60 pk

eine Leistung von 60 PS

het vermogen om te denken

das Denkvermögen

iem zijn vermogen afhandig maken

jdn um sein Vermögen bringen

het beeldend vermogen van een schrijver

die Darstellungskraft eines Schriftstellers

doen wat in zijn vermogen is

tun, was in seiner Macht steht

de motor heeft een vermogen van 50 pk

der Motor leistet 50 PS