Übersetzungen für „voorhebben“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

voor·heb·ben <had voor, h. voorgehad> [vorhɛbə(n)] VERB trans

1. voorhebben (voor het lijf hebben):

voorhebben

vorgebunden haben

voorhebben

umgebunden haben

een schort voorhebben

eine Schürze vorgebunden haben

2. voorhebben (tegenover zich hebben):

voorhebben

vor sich Dat haben

de verkeerde voorhebben

sich in der Person irren

3. voorhebben (als voordeel hebben):

voorhebben

für sich haben

het heeft veel voor

es hat viel für sich

het heeft veel voor (met ‘op’)

voraushaben

veel op iem voorhebben

jdm viel voraushaben

4. voorhebben (van plan zijn):

voorhebben

vorhaben

het goed met iem voorhebben

es gut mit jdm meinen

Beispielsätze für voorhebben

veel op iem voorhebben

jdm viel voraushaben

een schort voorhebben

eine Schürze vorgebunden haben

de verkeerde voorhebben

sich in der Person irren

het goed met iem voorhebben

es gut mit jdm meinen