Übersetzungen für „warm“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

warm [wɑrm] ADJ

1. warm:

warm (met hoge temperatuur)

warm

warm (zeer warm)

heiß

ik heb het warm

mir ist warm

ik krijg het er warm van übtr

mir wird dabei ungemütlich

iets warm maken

etw wärmen

iets warm maken (opnieuw)

etw aufwärmen

de warme streken

die wärmeren [o. heißen] Zonen

warm water

warme(s) [o. heiße(s)] Wasser nt

niet warm of koud van iets worden

von etw ungerührt bleiben

2. warm (de natuurlijke warmte vasthoudend):

warm

warm

een warme jas

ein warmer Mantel

3. warm:

warm (hartelijk, vurig)

warm

warm (hartelijk, vurig)

herzlich

warm (erotisch)

heiß

warme bewoordingen

herzliche Worte Pl

een warm voorstander

ein eifriger Befürworter

4. warm (geestdriftig):

warm

warm

warm lopen voor iets

sich für etw erwärmen [o. begeistern]

iem voor iets warm maken

jdn für etw erwärmen

5. warm (aangenaam):

warm

warm

warme kleuren

warme Farben Pl

een warme bakker

ein Brotladen mit eigener Bäckerei

je bent warm!

heiß!

er warm bij zitten

das nötige Kleingeld haben

Beispielsätze für warm

behaaglijk warm

wohlig warm

warm eten

warme(s) Essen nt

benauwend warm

drückend warm

warm water

warme(s) [o. heiße(s)] Wasser nt

ik heb het warm

mir ist warm

er warm bij zitten

das nötige Kleingeld haben

het is verschrikkelijk warm

es ist schrecklich warm

warm lopen voor iets

sich für etw erwärmen [o. begeistern]

het is minder warm

es ist nicht mehr so warm

hetzij warm of koud

ob warm oder kalt

een warm voorstander

ein eifriger Befürworter

je bent warm!

heiß!

iets warm maken

etw wärmen

iets warm aanbevelen

etw wärmstens empfehlen

warm lopen voor übtr

sich begeistern [o. erwärmen] für

iem voor iets warm maken

jdn für etw erwärmen

iets een warm hart toedragen

einer Sache Dat zugetan sein

ik kreeg het koud/warm

mir wurde kalt/warm

ik krijg het er warm van übtr

mir wird dabei ungemütlich