Übersetzungen für „werpen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

wer·pen <wierp, h. geworpen> [wɛrpə(n)] VERB trans

1. werpen:

werpen (gooien)

werfen

werpen (dobbelstenen)

würfeln

zich aan de voeten/om de hals van iem werpen

sich jdm zu Füßen/an den Hals werfen

het anker werpen scheepv.

den Anker auswerfen

bommen op de stad werpen

Bomben auf die Stadt abwerfen

twaalf (ogen) werpen SPORT

eine Zwölf würfeln

de verdenking/de schuld op iem werpen

den Verdacht auf jdn lenken/die Schuld auf jdn schieben

iem ter aarde werpen

jdn zu Boden werfen

2. werpen (baren):

werpen

werfen

werpen

gebären

onze hond heeft (drie jongen) geworpen

unser Hund hat (drei Junge) geworfen

Beispielsätze für werpen

jongen werpen

Junge werfen

iem ter aarde werpen

jdn zu Boden werfen

tot gruis werpen

zerschmettern

het anker werpen scheepv.

den Anker auswerfen

twaalf (ogen) werpen SPORT

eine Zwölf würfeln

het lood werpen

das Lot (aus)werfen [o. hinunterlassen]

licht werpen op

Licht werfen auf +Akk

bommen op de stad werpen

Bomben auf die Stadt abwerfen

een klad werpen op iem übtr

jdn in Misskredit bringen

troepen in de strijd werpen

Truppen mobilisieren

de verdenking/de schuld op iem werpen

den Verdacht auf jdn lenken/die Schuld auf jdn schieben

de lont in het kruit werpen übtr

die Lunte ans Pulverfass legen

een boze blik op iem werpen

jdm einen bösen Blick zuwerfen

de handdoek in de ring werpen ook übtr

das Handtuch werfen

zich met enthousiasme op een taak werpen

mit Begeisterung eine Aufgabe in Angriff nehmen

het kapitaal begint vrucht af te werpen

das Kapital beginnt, Erträge abzuwerfen

een donkere schaduw op iems geluk werpen übtr

jds Glück überschatten

zich aan de voeten/om de hals van iem werpen

sich jdm zu Füßen/an den Hals werfen