Übersetzungen für „zelebret“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ce·le·bre·ren <celebreerde, h. gecelebreerd> [seləbrerə(n)] VERB trans

1. celebreren (vieren):

celebreren

feiern

2. celebreren (opdragen van het misoffer):

celebreren

zelebrieren

zelf·por·tret <zelfportret|ten> [zɛlfpɔrtrɛt] SUBST nt

zelfportret

Selbstporträt nt

zelfportret

Selbstbildnis nt

zel·den [zɛldə(n)] ADV

zelden

selten

zelden of nooit uitgaan

selten ausgehen

zelf·de [zɛlvdə] ADJ

zelfde (deze)

selbe(r, s)

zelfde (een)

gleich

zelfde (een)

ähnlich

deze zelfde man heeft dat gezegd

genau dieser Mann hat das gesagt

zel·ve [zɛlvə] PRON dem Pron

zelve → zelf²

Siehe auch: zelf , zelf

zelf² [zɛlf] PRON dem Pron

zelf

selbst

zelf

selber ugs

zij is de beleefdheid zelve übtr

sie ist die Höflichkeit in Person

ik heb hem zelf gezien

ich habe ihn selbst gesehen

ik ben er zelf bij

ich pass schon auf mich auf

zeg nou zelf

nicht wahr?

al zeg ik het zelf

das darf man doch wohl mal sagen

zelf¹ [zɛlf] SUBST nt geen Pl

zelf

Ich nt

zelf·be·drog [zɛlvbədrɔx] SUBST nt geen Pl

zelfbedrog

Selbstbetrug m

zelf·be·wust <zelfbewuste, zelfbewuster, meest zelfbewust> [zɛlvbəwʏst] ADJ

zelfbewust

selbstbewusst

zich zelfbewust gedragen

selbstsicher auftreten

zelf·bin·der <zelfbinder|s> [zɛləvbɪndər] SUBST f

1. zelfbinder (snelbinder):

zelfbinder

≈ Gepäckspinne f für das Fahrrad

2. zelfbinder (das):

zelfbinder

Krawatte f

3. zelfbinder gesch. (maaimachine):

zelfbinder

Mähbinder m

zelfbinder

Selbstbinder m