Übersetzungen für „beslag“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·slag <beslag|en> [bəslɑx] SUBST nt

1. beslag (deeg):

beslag

Rührteig m

2. beslag (metalen belegsel):

beslag

Beschlag m

3. beslag (gebruik, bezit):

beslag

Beschlag kein Pl

iets in beslag nemen

etw beschlagnahmen

iets in beslag nemen

etw in Beschlag nehmen

iems aandacht in beslag nemen

jds Aufmerksamkeit beanspruchen

beslag leggen op iets

etw beschlagnahmen

beslag leggen op iem

jdn in Anspruch nehmen

4. beslag jur.:

beslag

Arrest m

beslag leggen op iems salaris

jds Gehalt pfänden

op de gestolen goederen werd beslag gelegd

das Diebesgut wurde sichergestellt

zijn beslag krijgen

zum Abschluss gelangen

zijn beslag krijgen

perfekt werden

Beispielsätze für beslag

iets in beslag nemen

etw beschlagnahmen

beslag leggen op iets

etw beschlagnahmen

beslag leggen op iem

jdn in Anspruch nehmen

zijn beslag krijgen

zum Abschluss gelangen

iems aandacht in beslag nemen

jds Aufmerksamkeit beanspruchen

beslag leggen op iems salaris

jds Gehalt pfänden

op de gestolen goederen werd beslag gelegd

das Diebesgut wurde sichergestellt