Übersetzungen für „opwekken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

op·wek·ken <wekte op, h. opgewekt> [ɔpwɛkə(n)] VERB trans

1. opwekken (wakker maken):

opwekken

wecken

opwekken

aufwecken

2. opwekken (doen ontstaan):

opwekken

wecken

opwekken

erwecken

opwekken

erregen

opwekken

erzeugen

argwaan opwekken

Argwohn erregen [o. (er)wecken]

de eetlust opwekken

den Appetit anregen

3. opwekken (energie):

opwekken

erzeugen

4. opwekken (weer levend maken):

opwekken

wiedererwecken

opwekken

auferwecken

uit de dood opwekken

vom Tode (auf)erwecken

5. opwekken (aansporen):

opwekken

anspornen

opwekken

ermuntern

opwekken

anregen

opwekken tot een grotere prestatie

zu einer größeren [o. höheren] Leistung anspornen

6. opwekken (opvrolijken):

opwekken

aufmuntern

opwekken

aufheitern

Beispielsätze für opwekken

misnoegen opwekken

Missfallen auslösen

argwaan opwekken

Argwohn erregen [o. (er)wecken]

uit de dood opwekken

vom Tode (auf)erwecken

iems lachlust opwekken

jds Lachlust reizen

de eetlust opwekken

den Appetit anregen

een abortus opwekken

abtreiben

de weerzin van iem opwekken

jds Widerwillen erregen [o. wecken]

opwekken tot een grotere prestatie

zu einer größeren [o. höheren] Leistung anspornen