Übersetzungen für „brandender“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

brand·lad·der <brandladder|s> [brɑntlɑdər] SUBST f

brandladder

Feuerleiter f

Bran·den·burg [brɑndənbyrəɣ] SUBST nt geen Pl

Brandenburg

Brandenburg nt

bran·de·rig [brɑndərəx] ADJ

1. branderig (aan brand doend denken):

branderig

brandig

2. branderig (bijtend):

branderig

beißend

het branderig gevoel in de maag

das Sodbrennen

3. branderig (ontsteking vertonend):

branderig

brandig

branderige ogen

brennende(n) Augen Pl

bran·de·wijn <brandewijn|en> [brɑndəwɛin] SUBST m

brandewijn

Branntwein m

bran·ding [brɑndɪŋ] SUBST f geen Pl

branding

Brandung f

brand·uur <brand|uren> [brɑntyr] SUBST nt

branduur

Brennstunde f

brand·baar [brɑndbar] ADJ

brandbaar

brennbar

brandbaar (in hoge mate)

feuergefährlich

brand·duur [brɑndyr] SUBST m geen Pl

brandduur

Brenndauer f

brand·wond <brandwond|en> [brɑntwɔnt] SUBST f

brandwond

Brandwunde f