Niederländisch » Deutsch

mees·ter·hand [mestərhɑnt] SUBST f geen Pl

rech·ter·hand <rechterhand|en> [rɛxtərhɑnt] SUBST f

2. rechterhand übtr (steun):

ach·ter·hand <achterhand|en> [ɑxtərhɑnt] SUBST f

1. achterhand (handwortel):

2. achterhand (kaartspel):

3. achterhand (achterdeel van viervoetige dieren):

over·hand [ovərhɑnt] SUBST f geen Pl

na·der·hand [nadərhɑnt] ADV

on·der·hand [ɔndərhɑnt] ADV (intussen)

bo·ven·hand [bovə(n)hɑnt] SUBST f geen Pl

be·ter·schap [betərsxɑp] SUBST f geen Pl

1. beterschap (verbetering):

2. beterschap (herstel van gezondheid):

lin·ker·hand <linkerhand|en> [lɪŋkərhɑnt] SUBST f

al·ler·han·de [ɑlərhɑndə] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski