Übersetzungen für „draag“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

draad <draden> [drat] SUBST m

1. draad (ineengedraaide vezels):

draad

Faden m

geen droge draad aan zijn lichaam hebben

keinen trockenen Faden am Leib haben

geen draad aan iem heel laten

keinen guten Faden an jdm lassen

een rode draad übtr

ein roter Faden

tot op de draad versleten

fadenscheinig

zijn leven hing aan een zijden draad übtr

sein Leben hing an einem seidenen Faden

2. draad:

draad (smeltbare stoffen: van metaal)

Draht m

draad (smeltbare stoffen: van metaal)

Faden m

draad (smeltbare stoffen: van elektriciteit)

Kabel nt

3. draad biol. (vezels):

draad

Faser f

draad

Faden m

vlees tegen de draad snijden

Fleisch quer zur Faser schneiden

boontjes zonder draad

fadenlose Bohnen

4. draad (samenhang, verband):

draad

Faden m

de draad weer oppakken

den Faden wiederaufnehmen

de draad van een verhaal

der Faden einer Geschichte

de draad kwijt zijn

den Faden verloren haben

5. draad (schroeven):

draad

Gewinde nt

hij is altijd tegen de draad (in)

er ist ein Quertreiber

hup [o. voor ] de draad ermee!

Los, heraus mit der Sprache!

met iets voor de draad komen

mit etw herausrücken

draai <draai|en> [draj] SUBST m

1. draai (wending, draaiing):

draai

Wendung f

draai

Drehung f

een draai aan iets geven (uitleg)

etw in ein andres Licht rücken

een draai aan iets geven (uitvlucht)

eine passende Ausrede für etw bereithaben

2. draai:

draai (plaats waar iets draait, gebogen is: bocht)

Biegung f

draai (plaats waar iets draait, gebogen is: van (spoor)weg vooral)

Kurve f

3. draai (slag):

draai

Ohrfeige f

iem een draai om de oren geven

jdm eine Ohrfeige geben

zijn draai niet kunnen vinden

sich nicht zurechtfinden können

draak <draken> [drak] SUBST m

1. draak (fabeldier):

draak

Drache m

2. draak (persoon):

draak

Drachen m

3. draak (melodrama):

draak

Schmachtfetzen m

4. draak (smakeloos voorwerp):

draak

kitschige(s) Ding nt

een draak van een jurk

ein scheußliches Kleid

met iem/iets de draak steken

sich über jdn/etw lustig machen

kraag <kragen> [krax] SUBST m

1. kraag:

kraag (deel van een kledingstuk)

Kragen m

kraag (deel van een kledingstuk)

Halskragen m

kraag (geplooid)

Halskrause f

iem bij [o. in ] zijn kraag grijpen (beetpakken)

jdn am Kragen packen

iem bij [o. in ] zijn kraag grijpen (arresteren)

jdn verhaften

2. kraag (als sieraad):

kraag

Kragen m

een kanten kraag

ein Spitzenkragen

3. kraag (vogels):

kraag

Kragen m

kraag

Ringel m

een stuk in zijn kraag hebben

einen in der Krone haben

graag¹ <grage, grager, graagst> [ɣrax] ADJ (hongerig, gretig)

graag

gierig

de taart ging graag naar binnen

die Torte wurde mit großem Appetit verspeist

traag <trage, trager, traagst> [trax] ADJ ook nat.

traag

träge

trage bewegingen

träge Bewegungen Pl

traag van begrip zijn

schwer von Begriff sein ugs

vraag <vragen> [vrax] SUBST f

1. vraag:

vraag (vraag naar informatie)

Frage f

vraag (vraag naar informatie)

Anfrage f form

vraag (verzoek)

Bitte f

een dringende vraag om hulp

eine dringende Bitte um Hilfe

de vraag rijst

es erhebt sich die Frage

een schriftelijke vraag

eine schriftliche Anfrage

vragen stellen/beantwoorden

Fragen stellen/beantworten

stel niet zo'n stomme vragen

frag nicht so dumm

2. vraag (kooplust):

vraag

Nachfrage f

niet aan de vraag kunnen voldoen

die Nachfrage nicht befriedigen können

vraag en aanbod

Angebot und Nachfrage

de vraag naar tulpen

die Nachfrage nach Tulpen

3. vraag (opgave):

vraag

Frage f

4. vraag (vraagstuk):

vraag

Frage f

dat is de vraag niet

das ist (hier) nicht die Frage

dat is zeer de vraag

das ist sehr fraglich

het is nog de vraag, of …

es bleibt dahingestellt, ob …

drang [drɑŋ] SUBST m geen Pl

1. drang (opwelling, neiging):

drang

Trieb m

drang

Drang m

drang

Hang m

de drang naar rijkdom

der Drang zum Reichtum

de drang tot zelfbehoud

der Selbsterhaltungstrieb

2. drang (het dringen):

drang

Druck m