Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „ontrouw“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

on·trouw1 [ɔntrɑu] SUBST f geen Pl

ontrouw
ontrouw

on·trouw2 <ontrouwe, ontrouwer, ontrouwst> [ɔntrɑu] ADJ

1. ontrouw (niet trouw):

ontrouw
zijn woord ontrouw zijn
iem/iets ontrouw worden

2. ontrouw (overspelig):

ontrouw

3. ontrouw (oneerlijk):

ontrouw
ontrouw

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski