Übersetzungen für „samenvallen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sa·men·val·len <viel samen, i. samengevallen> [samə(n)vɑlə(n)] VERB intr

1. samenvallen:

samenvallen (elkaar dekken)

zusammenfallen

samenvallen (op bepaalde punten; met onderwerp in meervoud)

sich überschneiden

2. samenvallen (samenkomen):

samenvallen

zusammenlaufen

lichtstralen die in één punt samenvallen

Lichtstrahlen, die an einem Punkt zusammentreffen

3. samenvallen:

samenvallen (op dezelfde tijd vallen)

zusammenfallen

samenvallen (toevallige samenloop)

zusammentreffen

die twee feesten vielen samen

die zwei Feste fielen zusammen

Beispielsätze für samenvallen

lichtstralen die in één punt samenvallen

Lichtstrahlen, die an einem Punkt zusammentreffen