Übersetzungen für „struikelen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

strui·ke·len <struikelde, i. gestruikeld> [strœykələ(n)] VERB intr

1. struikelen (het evenwicht verliezen):

struikelen

stolpern

struikelen

straucheln form

over een steen struikelen

über einen Stein stolpern

over zijn eigen woorden struikelen übtr

sich in seinen eigenen Worten verheddern

2. struikelen (vallen):

struikelen ook übtr

stolpern

struikelen ook übtr

zu Fall kommen

3. struikelen übtr (een misstap begaan):

struikelen

einen Fehltritt begehen

iedereen struikelt weleens

das kann jedem passieren

4. struikelen übtr (aantreffen):

struikelen

auf Schritt und Tritt begegnen +Dat

Beispielsätze für struikelen

over een woord struikelen

sich die Zunge an einem Wort abbrechen

over een steen struikelen

über einen Stein stolpern

een steen deed hem struikelen

ein Stein brachte ihn ins Stolpern

over zijn eigen woorden struikelen übtr

sich in seinen eigenen Worten verheddern