Übersetzungen für „sschüler“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈMit·schü·ler(in) SUBST m(f) SCHULE

Mitschüler(in)

medescholier(medescholiere) m (f)

Mitschüler(in)

medeleerling(medeleerlinge) m (f)

Re·ˈal·schü·ler(in) SUBST m(f)

Realschüler(in)

≈ leerling van een mavoschool(≈ leerlinge van een mavoschool) m (f)

ˈFahr·schü·ler(in) SUBST m(f)

1. Fahrschüler:

Fahrschüler(in)

leerling van een autorijschool(leerlinge van een autrorijschool) m (f)

2. Fahrschüler:

Fahrschüler(in)

buitenleerling(buitenleerlinge) m (f)

ˈHoch·schü·ler(in) SUBST m(f)

Hochschüler(in)

student(studente) m (f)

ˈOber·schü·ler (-schü·le·rin) SUBST m (f)

Oberschüler (-schü·le·rin)

leerling van de middelbare school(leerlinge van de middelbare school) m (f)

ˈVolks·schu·le SUBST f veraltet A (Grundschule)

Volksschule

lagere school

Volksschule

basisschool

ˈHilfs·schu·le SUBST f

Hilfsschule

school voor b.l.o. nt