Übersetzungen für „Kontrolluhr“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

con·trol·ler <controller|s> [kɔntrɔːlər] SUBST m econ.

controller

Controller m

con·tro·leur <controleur|s> [kɔntrolør] SUBST m

controleur

Kontrolleur m

con·tro·le·merk <controlemerk|en> [kɔntrɔːləmɛrək] SUBST nt

controlemerk

Kontrollzeichen nt

con·tro·le <controle|s> [kɔntrɔːlə, kɔntrolə] SUBST f

1. controle (inspectie):

controle

Kontrolle f

controle

Überwachung f

controle jur.

Überprüfung f

controle jur.

Revision f

iets aan een strenge controle onderwerpen

etw einer strengen Kontrolle Dat unterziehen

controle bij overdracht

Abnahmeprüfung f

de controle van de boeken

die Revision der Geschäftsbücher

de controle door de douane

die Zollabfertigung

onder medische controle staan

unter ärztlicher Aufsicht stehen

de controle op deviezen

die Devisenkontrolle

technische controle

technische Überwachung

2. controle (plaats):

controle

Kontrollstelle f

3. controle (beheersing):

controle

Kontrolle f

zich niet meer onder controle hebben

sich nicht mehr in der Gewalt haben

zijn reacties onder controle hebben

sich unter Kontrolle haben

een brand onder controle hebben

einen Brand unter Kontrolle haben

de controle over de auto verliezen

die Gewalt über den Wagen verlieren

con·tro·le·ren <controleerde, h. gecontroleerd> [kɔntrolerə(n)] VERB trans

1. controleren (toezicht houden):

controleren

kontrollieren

controleren

einer Kontrolle Dat unterziehen

controleren techn.

überwachen

de controlerend geneesheer

der Vertrauensarzt m

de bagage op drugs controleren

das Gepäck auf Rauschgift hin kontrollieren

dat valt niet te controleren

das ist unkontrollierbar

2. controleren (checken):

controleren

überprüfen

controleren

nachprüfen

controleren

nachsehen

3. controleren (beheersen):

controleren

kontrollieren

controleren

beherrschen