Übersetzungen für „Umhüllung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

om·hul·len <omhulde, h. omhuld> [ɔmhʏlə(n)] VERB trans

1. omhullen (aan alle kanten bedekken):

omhullen

einhüllen

omhullen

umhüllen

2. omhullen (aan het zicht onttrekken):

omhullen

einhüllen

omhullen

verhüllen

ont·hul·ling <onthulling|en> [ɔnthʏlɪŋ] SUBST f

onthulling

Enthüllung f

hul·len <hulde, h. gehuld> [hʏlə(n)] VERB trans

hullen (omhullen met)

hüllen in +Akk

hullen (inwikkelen)

einhüllen in +Akk

zich in stilzwijgen hullen übtr

sich in Stillschweigen hüllen

hij was in een deken gehuld

er war in eine Decke gehüllt

in een waas van geheimzinnigheid gehuld

geheimnisumwittert