Niederländisch » Deutsch

frau·de·ren <fraudeerde, h. gefraudeerd> [frɑuderə(n)] VERB intr

stu·de·ren1 <studeerde, h. gestudeerd> [styderə(n)] VERB trans

1. studeren (een studie volgen):

2. studeren (zich in de muziek oefenen):

af·stu·de·ren <studeerde af, i. afgestudeerd> [ɑfstyderə(n)] VERB intr (zijn studie voltooien)

be·stu·de·ren <bestudeerde, h. bestudeerd> [bəstyderə(n)] VERB trans

1. bestuderen (met aandacht lezen):

2. bestuderen (een studie maken van):

3. bestuderen (onderzoeken):

in·stu·de·ren <studeerde in, h. ingestudeerd> [ɪnstyderə(n)] VERB trans

schou·de·ren <schouderde, h. geschouderd> [sxɑudərə(n)] VERB trans

stu·de·ren·de <studerende|n> [styderəndə] SUBST m en f

ver·ou·de·ren <verouderde, i. verouderd> [vərɑudərə(n)] VERB intr

1. verouderen (in onbruik raken, niet meer voldoen):

2. verouderen (oud worden):

frau·deur <fraudeur|s> [frɑudør] SUBST m

frau·de·team <fraudeteam|s> [frɑudətiːm] SUBST nt


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski