Übersetzungen für „anrainermacht“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

over·macht [ovərmɑxt] SUBST f geen Pl

1. overmacht:

overmacht (grotere macht)

Übermacht f

overmacht (superioriteit)

Überlegenheit f

een verpletterende overmacht

eine erdrückende Übermacht

2. overmacht (groter aantal):

overmacht

Übermacht f

overmacht

Überzahl f

met een grote overmacht verschijnen

in großer Überzahl erscheinen

3. overmacht jur.:

overmacht

höhere Gewalt f

weer·macht [wermɑxt] SUBST f geen Pl

weermacht

Wehrmacht f

le·ger·macht <legermacht|en> [leɣərmɑxt] SUBST f

legermacht

Militär nt

legermacht

Heer nt

legermacht

Armee f

met een gigantische legermacht

mit einem riesigen Truppenaufgebot

kern·macht <kernmacht|en> [kɛrmɑxt] SUBST f

kernmacht

Atommacht f

kernmacht

Nuklearmacht f

land·macht [lɑntmɑxt] SUBST f geen Pl

landmacht

Heer nt

landmacht

Landstreitkräfte Pl

der·de macht [dɛrdəmɑxt] SUBST f geen Pl

derde macht

dritte Potenz f

derde macht (getal)

Kubikzahl f

troe·pen·macht <troepenmacht|en> [trupə(n)mɑxt] SUBST f

troepenmacht

Streitmacht f

krijgs·macht <krijgsmacht|en> [krɛixsmɑxt] SUBST f

1. krijgsmacht gesch.:

krijgsmacht

Militär nt

krijgsmacht

Armee f

krijgsmacht

Heer nt

2. krijgsmacht (totale land-, zee- en luchtmacht):

krijgsmacht

Streitkräfte Pl

krijgsmacht

Wehrmacht f