Niederländisch » Deutsch

li·ta·nie <litanie|ën> [litani] SUBST f

uit·zien1 <zag uit, h. uitgezien> [œytsin] VERB trans (ten einde zien)

uit·waai·en1 <waaide uit/woei uit, h. uitgewaaid> [œytwajə(n)] VERB trans (doven)

uit·zaai·en1 <zaaide zich uit, h. zich uitgezaaid> [œytsajə(n)] VERB wk ww

uitzaaien zich uitzaaien med.:

uitzaaien fachspr
metastasieren fachspr

Mau·ri·ta·niër <Mauritaniër|s> [mɑuritaːniәr] SUBST m

fe·mi·nien [feminin] ADJ

Mau·ri·ta·nië [mɑuritaːniә] SUBST nt geen Pl

aqua·rel <aquarel|len> [akwarɛl] SUBST f

aqua·ri·um <aquarium|s, aqua|ria> [akwarijʏm] SUBST nt

uit·gooi·en <gooide uit, h. uitgegooid> [œytxojə(n)] VERB trans

1. uitgooien (uitwerpen):

2. uitgooien (nonchalant uitdoen):

3. uitgooien (al gooiend legen):

4. uitgooien SPORT:

uit·roei·en <roeide uit, h. uitgeroeid> [œytrujə(n)] VERB trans

1. uitroeien (rooien):

2. uitroeien (verdelgen):

3. uitroeien (ten einde roeien):

uit·ade·men1 <ademde uit, h. uitgeademd> [œytadəmə(n)] VERB trans (uitwasemen)

ge·ni·ta·liën [ɣenitalijə(n)] SUBST Pl

dou·a·nier [duwanje]

douanier [[o. duɑnir]] douanier|s SUBST m:

Zollbeamte(r) f(m)

uit·draai·en2 <draaide uit, h. uitgedraaid> [œydrajə(n)] VERB trans

1. uitdraaien (door draaien uithalen):

2. uitdraaien (uitdoen):

3. uitdraaien comput.:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski