Übersetzungen für „ausparkend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

spre·kend¹ <sprekende, sprekender, sprekendst> [sprekənt] ADJ

1. sprekend (geluid gevend):

sprekend

sprechend

de sprekende film

der Tonfilm

2. sprekend (sterk uitkomend):

sprekend

treffend

sprekend

deutlich ausgeprägt

een sprekende gelijkenis

eine täuschende Ähnlichkeit

sprekende kleuren

lebhafte Farben Pl

een sprekend portret

ein ausdrucksvolles Porträt

3. sprekend (duidelijk):

sprekend

sprechend

sprekend

schlagend

4. sprekend (met veel uitdrukking):

sprekend

sprechend

sprekend

ausdrucksvoll

hard·wer·kend [hɑrtwɛrkənt] ADJ

hardwerkend

fleißig

hardwerkend

arbeitsam

ver·ster·kend [vərstɛrkənt] ADJ

versterkend

stärkend

een versterkend middel gebruiken

ein Stärkungsmittel nehmen

aus·pi·ci·ën [ɑuspisijən]

auspiciën

Auspizien Pl

onder auspiciën van de KNVB

unter den Auspizien des KNVB

aus·put·zer <ausputzer|s> [ɑusputsər] SUBST m

ausputzer

Ausputzer m

ken·mer·kend <kenmerkende, kenmerkender, kenmerkendst> [kɛmɛrkənt] ADJ

kenmerkend

bezeichnend

kenmerkend

kennzeichnend

kenmerkend

charakteristisch

kenmerkend

typisch

een kenmerkende eigenschap

eine Eigentümlichkeit

een kenmerkende eigenschap

ein Charakteristikum form

het kenmerkende van iets

das Charakteristische [o. Typische] einer Sache

zacht·wer·kend [zɑxtwɛrkənt] ADJ

zachtwerkend

mild

af·wij·kend ADJ

afwijkend → afwijken

Siehe auch: afwijken

af·wij·ken <week af, i. afgeweken> [ɑfwɛikə(n)] VERB intr

afwijken

abweichen