Übersetzungen für „bekwaamheid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·kwaam·heid <bekwaam|heden> [bəkwamhɛit] SUBST f

1. bekwaamheid:

bekwaamheid (eigenschap)

Fähigkeit f

bekwaamheid (eigenschap)

Befähigung f

bekwaamheid (knapheid)

Tüchtigkeit f

2. bekwaamheid (capaciteit):

bekwaamheid

Fähigkeit f

bekwaamheid

Können nt

3. bekwaamheid jur. (bevoegdheid):

bekwaamheid

Befugnis f

bekwaamheid

Berechtigung f

Beispielsätze für bekwaamheid

een akte van bekwaamheid

ein Befähigungsnachweis

het getuigschrift van bekwaamheid

das Befähigungszeugnis

een proef van bekwaamheid afleggen

eine Probe seines Könnens ablegen

in bekwaamheid voor niemand onderdoen

an Tüchtigkeit niemandem nachstehen

hij munt uit door zijn bekwaamheid

er zeichnet sich durch seine Fähigkeiten aus

een staaltje van zijn bekwaamheid geven

eine Probe seines Könnens geben