Übersetzungen für „bewijs“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·wijs <bewijzen> [bəwɛis] SUBST nt

1. bewijs (feit, redenering):

bewijs

Beweis m

bewijs

Nachweis m

bij gebrek aan bewijs

mangels Beweises

bij gebrek aan bewijs

aus Mangel an Beweisen

een bewijs leveren

einen Beweis erbringen [o. antreten]

een overtuigend bewijs

ein überzeugender [o. schlagender] Beweis

2. bewijs (teken):

bewijs

Beweis m

een bewijs van moed

eine Mutprobe

3. bewijs:

bewijs (schriftelijke verklaring)

Beleg m

bewijs (schriftelijke verklaring)

Bescheinigung f

bewijs (reçu)

Schein m

bewijs van afgifte

Einlieferungsschein m

bewijs van betaling

Zahlungsbeleg m

bewijs van ontvangst

Empfangsbescheinigung f

bewijs van ontvangst

Empfangsbestätigung f

bewijs van onvermogen

Armutszeugnis nt

bewijs van onvermogen jur.

Armenrechtszeugnis nt

bewijs van goed gedrag

Führungszeugnis nt

Beispielsätze für bewijs

wel een bewijs, dat …

gewiss ein Beweis, dass …

bewijs dit maar eens

das musst du erst einmal beweisen

wegens gebrek aan bewijs

mangels Beweis

het bewijs van storting

der Einzahlungsbeleg

bij gebrek aan bewijs

mangels Beweisen

een bewijs van afgifte

die Auslieferungsbescheinigung

het bewijs van lidmaatschap

die Mitgliedskarte

een bewijs van moed

eine Mutprobe

bewijs van goed gedrag

Führungszeugnis nt

het bewijs leveren

den Beweis erbringen [o. liefern]

een handtastelijk bewijs

ein handgreiflicher Beweis

een afdoend bewijs

ein schlagender Beweis

een wettig betaalmiddel/bewijs

ein gesetzliches Zahlungsmittel/ein rechtsgültiger Beweis

een bewijs leveren

einen Beweis erbringen [o. antreten]

een overtuigend bewijs

ein überzeugender [o. schlagender] Beweis

bewijs van afgifte

Einlieferungsschein m