Übersetzungen für „bocht“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bocht <bocht|en> [bɔxt] SUBST f

1. bocht:

bocht (buiging in een weg)

Kurve f

bocht (buiging in een weg)

Biegung f

bocht (m.b.t. een rivier ook)

Schleife f

door de bocht gaan übtr

nachgeben

een gevaarlijke bocht in de weg

eine gefährliche Straßenkurve

een bocht naar links

eine Linkskurve

uit de bocht vliegen

aus der Kurve getragen [o. geschleudert] werden

uit de bocht vliegen übtr

sich vergaloppieren

2. bocht (buiging in een lijn):

bocht

Kurve f

bocht

Biegung f

bocht

Krümmung f

zich in allerlei bochten wringen

sich winden wie ein Aal

3. bocht (baai):

bocht

Bucht f

Beispielsätze für bocht

een bocht naar links

eine Linkskurve

uit de bocht vliegen übtr

sich vergaloppieren

door de bocht gaan übtr

nachgeben

een verraderlijke bocht

eine tückische Kurve

een bocht omvliegen

um eine Kurve brausen [o. sausen]

een bocht ingaan (komen in)

in eine Kurve fahren

een flauwe bocht

eine leichte Kurve

een scherpe bocht

eine scharfe Kurve

hij is de bocht uitgereden

er ist aus der Kurve getragen worden

een gevaarlijke bocht in de weg

eine gefährliche Straßenkurve