Übersetzungen für „computerspel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

com·pu·te·ri·se·ren <computeriseerde, h. gecomputeriseerd> [kɔmpjutərizerə(n)] VERB trans

computeriseren

computerisieren

com·pu·ter·spel·le·tje <computerspelletje|s> [kɔmpjutərspɛləcə] SUBST nt

computerspelletje

Computerspiel nt

com·pu·ter <computer|s> [kɔmpjutər] SUBST m

computer

Computer m

een digitale/een analoge computer

ein Digital-/Analogrechner

de computer slaat informatie op

der Computer speichert Information

een computer (met gegevens) voeden

einen Computer (mit Daten) füttern ugs

com·pu·ter·kra·ker <computerkraker|s> [kɔmpjutərkrakər] SUBST m

computerkraker

Hacker m

com·pu·ter·vi·rus <computervirus|sen> [kɔmpjutərvirʏs] SUBST nt

computervirus

Computervirus m

com·pu·ter·kraak <computer|kraken> [kɔmpjutərkrak] SUBST m

computerkraak

Hacken nt

een computerkraak plegen

einen Computer hacken

over·spel [ovərspɛl] SUBST nt geen Pl

overspel

Ehebruch m

overspel plegen

Ehebruch begehen

com·ple·te·ren <completeerde, h. gecompleteerd> [kɔmpleterə(n)] VERB trans

completeren

komplettieren

completeren

vervollständigen

com·pos·te·ren <composteerde, h. gecomposteerd> [kɔmpɔsterə(n)] VERB trans

composteren

kompostieren

com·pu·ter·ge·stuurd [kɔmpjutərɣəstyrt] ADJ

computergestuurd

computergesteuert

com·pact·disc·spe·ler <compactdiscspeler|s> [kɔmpɑkdɪskspelər] SUBST m

compactdiscspeler

CD-Spieler m

compactdiscspeler

CD-Player m

com·pu·ter·on·der·steund [kɔmpjutərɔndərstønt] ADJ

computerondersteund

computergestützt