Übersetzungen für „danken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

dan·ken¹ <dankte, h. gedankt> [dɑŋkə(n)] VERB trans

1. danken (bedanken):

danken

danken

danken

sich bedanken

niet(s) te danken!

keine Ursache!

(ik) dank u [o. je ]!

danke schön!

(ik) dank u [o. je ]!

danke vielmals!

(ik) dank u [o. je ]! (bij weigering)

nein danke!

iem voor een cadeau danken

sich bei jdm für ein Geschenk bedanken

2. danken (verschuldigd zijn):

danken

verdanken

die baan dank ik (aan) jou

den Job verdanke ich dir

dan·ken² <dankte, h. gedankt> [dɑŋkə(n)] VERB intr (afslaan)

danken

danken

danken

sich bedanken

ik dank je feestelijk! iron

(ich) danke für Obst und Südfrüchte!

Beispielsätze für danken

niet(s) te danken!

keine Ursache!

zijn bestaan danken aan iem

jdm seine Existenz verdanken

iem voor een cadeau danken

sich bei jdm für ein Geschenk bedanken

waaraan heb ik dit te danken?

womit habe ich das verdient?

je hebt het aan jezelf te danken

du verdankst es dir selbst

daaraan heb ik het te danken, dat …

diesem Umstand verdanke ich, dass …

hij mag God wel op zijn blote knieën danken

er kann Gott auf Knien danken