Niederländisch » Deutsch

de·re·gu·le·ren <dereguleerde, h. gedereguleerd> [dereɣylerə(n)] VERB intr

de·ran·ge·ren <derangeerde, h. gederangeerd> [derɑ̃ʒerə(n)] VERB trans

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

ver·ou·de·ren <verouderde, i. verouderd> [vərɑudərə(n)] VERB intr

1. verouderen (in onbruik raken, niet meer voldoen):

2. verouderen (oud worden):

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] VERB trans

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] VERB trans

ve·ri·fië·ren <verifieerde, h. geverifieerd> [verifijerə(n)] VERB trans

ze·ge·vie·ren <zegevierde, h. gezegevierd> [zeɣəvirə(n)] VERB intr

1. zegevieren (overwinning behalen):

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski