Übersetzungen für „doorlopen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

door·ˈlo·pen¹ <doorliep, h. doorlopen> [dorlopə(n)] VERB trans

1. doorlopen (doorkruisen):

doorlopen

durchlaufen

doorlopen

durchqueren

2. doorlopen (volgen):

doorlopen

durchlaufen

doorlopen

absolvieren

een school doorlopen

eine Schule durchlaufen

3. doorlopen (vluchtig lezen):

doorlopen

überfliegen

doorlopen

durchfliegen

ˈdoor·lo·pen² <liep door, i. doorgelopen> [dorlopə(n)] VERB intr

1. doorlopen (lopen door iets):

doorlopen

gehen durch +Akk

doorlopen

laufen durch +Akk

de poort doorlopen

durch das Tor gehen

hij liep tussen de struiken door

er ging zwischen den Sträuchern hindurch

2. doorlopen (verder lopen):

doorlopen

weitergehen

doorlopen

weiterlaufen

doorlopen a.u.b.!

bitte weitergehen!

3. doorlopen (kleuren):

doorlopen

auslaufen

doorlopen

verlaufen

4. doorlopen (niet onderbroken worden):

doorlopen

durchgehen

doorlopen

durchlaufen

de aantekeningen lopen door tot bladzijde 30

die Aufzeichnungen erstrecken sich bis Seite 30

5. doorlopen (doornemen):

doorlopen

durchgehen

een rekening doorlopen

eine Rechnung durchgehen

ˈdoor·lo·pen³ <liep door, h. doorgelopen> [dorlopə(n)] VERB trans

doorlopen (stuklopen: schoeisel e.d.)

durchlaufen

doorlopen (stuklopen: voeten)

sich Dat die Füße wund laufen

Beispielsätze für doorlopen

doorlopen a.u.b.!

bitte weitergehen!

een harde leerschool doorlopen

eine harte Schule durchmachen

alle graden doorlopen hebben

alle Stufen durchlaufen haben

de poort doorlopen

durch das Tor gehen

een rekening doorlopen

eine Rechnung durchgehen

een school doorlopen

eine Schule durchlaufen