Niederländisch » Deutsch

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] SUBST f

1. doorsnede (snijvlak):

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

4. doorsnede (middellijn):

5. doorsnede (gemiddeld):

im Schnitt ugs

door·spe·len1 <speelde door, h. doorgespeeld> [dorspelə(n)] VERB trans

1. doorspelen (ten einde toe spelen):

2. doorspelen (aan iem toespelen):

doorspelen SPORT

ˈdoor·ste·ken <stak door, h. doorgestoken> [dorstekə(n)] VERB trans

1. doorsteken (door, in een opening brengen):

stecken durch +Akk

2. doorsteken (een opening maken in):

door·ˈsnij·den1 <doorsneed, h. doorsneden> [dorsnɛidə(n)] VERB trans

door·spek·ken <doorspekte, h. doorspekt> [dorspɛkə(n)] VERB trans

door·spoe·len <spoelde door, h. doorgespoeld> [dorspulə(n)] VERB trans

2. doorspoelen (spoelend door een vloeistof halen):

3. doorspoelen (eten):

4. doorspoelen (geluids- of videoband):

door·stre·pen <streepte door, h. doorgestreept> [dorstrepə(n)] VERB trans

door·spre·ken1 <sprak door, h. doorgesproken> [dorsprekə(n)] VERB intr (doorgaan met spreken)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski