Niederländisch » Deutsch

lang·ge·rekt [lɑŋɣərɛkt] ADJ

1. langgerekt (lang en smal):

2. langgerekt (lang aangehouden, durend):

vak·ge·bied <vakgebied|en> [vɑkxəbit] SUBST nt

ramp·ge·bied <rampgebied|en> [rɑmpxəbit] SUBST nt

af·zet·ge·bied <afzetgebied|en> [ɑfsɛtxəbit] SUBST nt

grens·ge·bied <grensgebied|en> [ɣrɛnsxəbit] SUBST nt

1. grensgebied (landstreek):

2. grensgebied übtr:

grond·ge·bied <grondgebied|en> [ɣrɔntxəbit] SUBST nt

2. grondgebied übtr:

Gebiet nt

ha·ven·ge·bied <havengebied|en> [havə(n)ɣəbit] SUBST nt

jacht·ge·bied <jachtgebied|en> [jɑxtxəbit] SUBST nt

doel·ge·bied <doelgebied|en> [dulɣəbit] SUBST nt

Roer·ge·bied [rurɣəbit] SUBST nt geen Pl

wijn·ge·bied <wijngebied|en> [wɛɪŋɣəbit] SUBST nt

woon·ge·bied <woongebied|en> [woŋɣəbit] SUBST nt

2. woongebied (dieren):

na·tuur·ge·bied <natuurgebied|en> [natyrɣəbit] SUBST nt


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski