Übersetzungen für „fortzahlen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

for·tuin¹ [fɔrtœyn] SUBST f geen Pl

1. fortuin übtr:

fortuin (het lot)

Schicksal nt

fortuin (voorspoed)

Fortune f form

de speelbal der fortuin zijn

der Spielball des Schicksals sein

2. fortuin (geluksgodin):

fortuin

Fortuna f

hart·zak·je [hɑrtsɑkjə] SUBST nt geen Pl

hartzakje

Herzbeutel m

for·mu·le <formule|s> [fɔrmylə] SUBST f

1. formule (geheel van woorden, zinnen):

formule

Formel f

de geijkte formules

die gängigen Formeln

iets in een formule vatten

etw in eine Formel fassen

2. formule (vorm van een compromis):

formule

Formel f

een aanvaardbare formule

eine akzeptable Formel

3. formule:

formule (grondslag)

Konzept nt

formule (opzet)

Konzeption f

volgens een nieuwe formule

nach einem neuen Konzept

4. formule:

formule scheik., wisk., SPORT

Formel f

de formule van water

die (chemische) Formel von Wasser

for·ce·ren¹ <forceerde zich, h. zich geforceerd> [fɔrserə(n)] VERB wk ww zich forceren

1. forceren (zich dwingen):

forceren

sich zwingen (zu)

zij forceerde zich tot een vriendelijk antwoord

sie quälte sich eine freundliche Antwort ab

2. forceren (zich te veel inspannen):

forceren

sich überanstrengen

forceren

sich überstrapazieren

for·ma·tie <formatie|s> [fɔrma(t)si] SUBST f

1. formatie (vorming):

formatie

Bildung f

boven de gewone formatie

über die Stammbelegschaft hinaus

boven de gewone formatie (ambtenaren)

außerplanmäßig

de formatie van het nieuwe kabinet

die Bildung des neuen Kabinetts

2. formatie (wijze van opstelling):

formatie

Formation f

formatie

Verband m

in formatie vliegen

in Formation fliegen

3. formatie:

formatie mil., geol., muz.

Formation f

for·me·ren <formeerde, h. geformeerd> [fɔrmerə(n)] VERB trans

1. formeren:

formeren (vormen, samenstellen)

bilden

formeren (opstellen)

formieren

een kabinet formeren

ein Kabinett bilden

2. formeren (scheppen):

formeren

erschaffen

3. formeren gesch.:

formeren

formieren