Übersetzungen für „gebieden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·bie·den¹ <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB trans

1. gebieden (gelasten):

gebieden

befehlen

iem iets gebieden

jdm etw befehlen

2. gebieden (onstoffelijke zaken):

gebieden

gebieten form

het fatsoen gebiedt mij te zwijgen

der Anstand gebietet mir zu schweigen form

3. gebieden rel. (heersen over):

gebieden

herrschen über +Akk

gebieden

Herr sein über +Akk

ge·bie·den² <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB intr

1. gebieden (heersen):

gebieden

herrschen

gebieden

gebieten form

gebieden

walten form

2. gebieden (beheersen):

gebieden

beherrschen

gebieden

gebieten form

over zijn hartstochten gebieden

seine Leidenschaften beherrschen

3. gebieden (het bevel voeren):

gebieden

gebieten form

Beispielsätze für gebieden

over zijn hartstochten gebieden

seine Leidenschaften beherrschen

iem iets gebieden

jdm etw befehlen

onontgonnen/achtergebleven gebieden

(noch) nicht urbar gemachte/rückständige Gebiete Pl