Niederländisch » Deutsch

maand·ver·band <maandverband|en> [mantfərbɑnt] SUBST nt

gips·ver·band <gipsverband|en> [ɣɪpsfərbɑnt] SUBST nt

zins·ver·band [zɪnsfərbɑnt] SUBST nt geen Pl

2. zinsverband (context):

groeps·ver·band <groepsverband|en> [ɣrupsfərbɑnt] SUBST nt

sa·men·wer·kings·ver·band <samenwerkingsverband|en> [samə(n)wɛrkɪŋsfərbɑnt] SUBST nt

1. samenwerkingsverband (afspraken m.b.t. samenwerking tussen personen en/of instanties):

2. samenwerkingsverband (alle betrokkenen):

rek·ver·band <rekverband|en> [rɛkfərbɑnt] SUBST nt

nood·ver·band <noodverband|en> [notfərbɑnt] SUBST nt

1. noodverband (voorlopig verband):

2. noodverband (voorlopige maatregel):

ploeg·ver·band [pluxfərbɑnt] SUBST nt geen Pl

team·ver·band [timvərbɑnt] SUBST nt geen Pl

moe·der·band <moederband|en> [mudərbɑnt] SUBST m

1. moederband (verbondenheid):

2. moederband comput.:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski