Übersetzungen für „hochhalte“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bus·hal·te <bushalte|n, bushalte|s> [bʏshɑltə] SUBST f

bushalte

Bushaltestelle f

tram·hal·te [trɛmhɑltə]

tramhalte [[o. trɑmhɑltə]] tramhalte|s SUBST f:

tramhalte

Straßenbahnhaltestelle f

hal·te <halte|n, halte|s> [hɑltə] SUBST f

1. halte (plaats):

halte

Haltestelle f

de laatste halte

die Endstation

2. halte (afstand):

halte

Station f

ge·hal·te <gehalte|n, gehalte|s> [ɣəhɑltə] SUBST nt

1. gehalte:

gehalte (innerlijke waarde: van zaken)

Gehalt m

gehalte (innerlijke waarde: van personen)

Format nt

gehalte (innerlijke waarde: van personen)

Kaliber nt ugs

een onderzoek van laag/hoog gehalte

eine minderwertige/hochwertige Studie

iem van gehalte

jd von Format

2. gehalte (betrekkelijke hoeveelheid):

gehalte

Gehalt m

het gehalte aan zuurstof in de lucht bepalen

den Sauerstoffgehalt der Luft bestimmen

hol·te <holte|n, holte|s> [hɔltə] SUBST f

1. holte (lege ruimte):

holte

Hohlraum m

2. holte (uitholling, kom) ook med.:

holte

Höhle f

de holte van de hand

die hohle Hand

de holte onder de arm

die Achselhöhle

3. holte (diepte):

holte

Seitenhöhe f

vet·ge·hal·te [vɛtxəhɑltə] SUBST nt geen Pl

vetgehalte

Fettgehalt m

al·co·hol·ge·hal·te [ɑlkohɔlɣəhɑltə] SUBST nt geen Pl

alcoholgehalte

Alkoholgehalt m

hoc·key·ster <hockeyster|s> [hɔkistər] SUBST f

hockeyster weibliche Form von hockeyer

Siehe auch: hockeyer

hoc·key·er <hockeyer|s> [hɔkijər] SUBST m

hockeyer

Hockeyspieler m